Hoe het landschap van Giethoorn veranderde

2025 - 28 nov

VAN TURF TOT TOERISME (2)

GIETHOORN – Giethoorn zoals we het nu kennen, met z’n grachten, bijzondere bruggen, op eilandjes gebouwde woningen, fraaie meren èn fluisterbootjes, is grotendeels het product van eeuwenlange turfwinning, vaarboeren en waterbeheersing. Een verhaal van keihard werken, natuurgeweld en telkens weer opnieuw beginnen. Foto boven: Aernout Steegstra.

De turfmakerij: ontstaan van ribben, weren en waterwegen

Vanaf de 17e eeuw groeide turfwinning uit tot de hoofdactiviteit in de regio. De veenlagen werden systematisch afgegraven en uitgeveend. Daarbij ontstonden petgaten, later ‘weren’ genoemd: waterplassen die achterbleven waar het veen was weggehaald. Op de drogere stroken, de zogenaamde ‘ribben’ of legakkers, spreidde men de turf uit om te drogen in wind en zon.

Meren

Om de kostbare turf (en later ook riet, hooi, vee en andere goederen) te kunnen vervoeren, ontstond er een uitgebreid stelsel van vaarten, sloten en grachten. Zo legden de turfmakers de basis voor het unieke waterwegennetwerk dat Giethoorn vandaag de dag nog altijd kenmerkt. Stormvloeden en overstromingen (o.a. in 1775, 1776 en vooral de Stormramp van 1825) zorgden ervoor, omdat de legakkers te smal waren, dat veel land “verdween” in het water en er meren ontstonden, zoals het Bovenwijde, het Molengat, het Zuideindigerwijde en de Beulakerwijde.

Boomloos landschap

Doordat de turfwinning grote delen van het veen wegnam, verloor het gebied zijn oorspronkelijke bosrijke of moerassige vegetatie. Rond 1850 was het gebeurd met de grootschalige turfmakerij en trokken veel mensen weg. Een vrijwel boomloos landschap bleef over. Met slechts wat essen, elzen, wilgen, vlier en Gelderse roos rond huizen en eendenkooien. Na de stormramp van 1825 werden namelijk vooral op de hoeken van de erven bomen geplant. Omdat de legakkers en trekgaten overtollig water vasthielden en hoog (nat) moerasgrond bleven, was natuurlijke bosgroei nauwelijks mogelijk.

Bemaling en nieuwe natuur

Vanaf ongeveer 1920 werd begonnen met bemaling van delen van het gebied. Door die waterbeheersing werden sommige gebieden droger en ontstonden diepere, steilere oevers langs de waterwegen. Op die nieuwe, drogere taluds konden zaden van wilg en els aanslaan. Langzaam maar zeker verschenen langs de randen van vaarten en plassen nieuwe wilgen- en elzenstroken. In de jaren ‘30 van de vorige eeuw stonden er nagenoeg geen bomen op de ribben er groeide alleen maar gagel. Toen men met de verdere onderbemaling begon veranderde het allemaal, aldus lokale overlevering. Op sommige plekken kreeg de omgeving zelfs opnieuw een bosachtig karakter. Er ontstonden uiteindelijk bosranden, ruigtes en een grotere biodiversiteit.

Van boerendorp naar toeristische trekpleister

Toen turf definitief tot het verleden behoorde, schakelden bewoners over op veeteelt en rietteelt. Maar de schaalvergroting in de landbouw bleek voor de Gieterse vaarboeren uiteindelijk moeilijk bij te houden. Alles moest immers over het water. Kleine percelen, verspreid grondbezit dat alleen per boot bereikbaar was: het maakte concurreren met moderne, grootschalige bedrijven bijna onmogelijk.

Film Fanfare

Tegelijkertijd kwam er steeds meer belangstelling voor Giethoorn als toeristische bestemming. Dat begon al in 1958, toen filmregisseur Bert Haanstra zijn komedie Fanfare in het dorp opnam. Meer dan 2,5 miljoen Nederlanders zagen de film en daarmee ook de grachten, bruggetjes, punters en boerderijen met rieten daken. Het unieke landschap met rietland en elzenbroekbossen gaf Giethoorn z’n sprookjesachtige uitstraling: stil water, weelderige oevers en heel veel groen. Voor veel bewoners werd toerisme een aantrekkelijk alternatief. Boeren verkochten hun land veelal aan Natuurmonumenten en begonnen campings of gingen kamers en boten verhuren vanaf hun voormalige boerderijen. Langzaam maar zeker veranderde Giethoorn van boerendorp in een toeristische trekpleister van formaat.

Wordt vervolgd.

0 reacties